Geschiedenis in vogelvlucht
Opgravingen hebben aangetoond dat al meer dan een miljoen jaar geleden voorouders van
het mensdom hebben geleefd in dit deel van het oude Europa. In de oude steentijd zijn er,
afgewisseld door warmere perioden, vier ijstijden geweest. Ongeveer 600.000 jaar geleden
wordt het ontstaan van de eerste cultuuruitingen in de regio aangenomen. De vóór-mensen
uit die periode kenden reeds het vuur en maakten de eerste primitieve werktuigen uit steen.
Rond 150.000 geleden, - voor het begin van de laatste interglaciale periode - kwam in
Midden-Europa de Neanderthaler voor. In Frankrijk werden bij opgravingen schedels
gevonden met onderling verschillende kenmerken, terug te brengen op drie verschillende
types pre-hominiden. In de stenen werktuigen die deze volkeren gebruikten valt ook
verschil in bewerkingsmethodiek te ontdekken. In de laatste ijstijd stierf de Neanderthaler
uit, en omstreeks 40.000 v. Chr. ontstond de mens die met Homo sapiens wordt aangeduid.
In het stroomgebied van de Dordogne is dat de Cro-Magnon mens, de schepper van de
rotstekeningen die men in de grotten van deze streek aantreft. De oudste dateren van
40.000 v. Chr. Na 10.000 v. Chr. was deze cultuur verdwenen. Het terugtrekkend ijs dreef het
rendier naar noordelijker streken en de jagers volgden in zijn spoor. Uit deze overgangstijd
van het Mesolithicum (de Midden-Steentijd) is bijna niets gevonden, waarschijnlijk mede een
gevolg van het gebruik van minder duurzame materialen dan steen, zoals leder, hout, darm
e.d. Pas met het Neolithicum (Nieuwe-Steentijd), ca. 4250 v.Chr., en de vervaardiging van
aardewerk, kwamen weer nieuwe vondsten voor. Ca. 2800 v. Chr. eindigde dit tijdperk en
werd gevolgd door de Bronstijd en later door de IJzertijd. Na 500 v. Chr. kwamen Keltische
stammen vanuit Oost-Europa Frankrijk binnen.
In het dal van de Vézère
Als je vanuit het punt waar de Vézère bij Limeuil uitmondt in de Dordogne de rivier
stroomopwaarts volgt kom je via Le Bugue al spoedig bij Les Eyzies, een naam die nauw
verbonden is met de vóór- en vroege geschiedenis en met de prehistorische kunst van dit
land.
Ook wanneer je krap in de tijd zit, loont het de moeite toch minstens twee grotten met
prehistorische kunstuitingen te bezoeken. De meest beroemde grot in deze omgeving is die
van Font-de-Gaume, gevolgd door Les Combarelles, Rouffignac en vele andere die hier ook
uitvoerig beschreven worden. Maar eerst een algemeen overzicht van de ontdekking en de
bestudering van dit erfgoed van onze verre voorouders.
De ontdekking van de prehistorische kunst
Onderzoek op het terrein van de prehistorische kunst is voor het eerst gedaan in Spanje
waar in 1869 toevalligerwijze een grot werd ontdekt met kunstwerken uit de prehistorische
tijd. De expositie van deze vondsten op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1879 bracht
een nadere onderzoek van de grot op gang die uitmondde in de vondst van een groot
aantal grotschilderingen in de inmiddels beroemd geworden grot van Altamira. Vele
oudheidkundigen maakten studie van de rotstekeningen maar zoals meestal werden de
geleerden het niet eens over de echtheid. Terwijl een groep deskundigen de tekeningen
dateerde in de ijstijd, meenden anderen dat ze na ontdekking van de grot in 1869 door een
of andere oplichter waren aangebracht om de wetenschap een poets te bakken. De
aanhangers van de ijstijdtheorie wonnen veld toen in 1883 nieuwe vondsten werden
gedaan in Frankrijk, in de grotten van Pair-non-Pair in het departement Gironde. Deze
rotstekeningen werden ontdekt in een tot dan toe onbekende rotsholte, zodat bedrog
uitgesloten kon worden geacht. Maar het duurde tot 1895, toen verdere ontdekkingen
gedaan werden in de grotten van La Mouthe (dep. Dordogne) en Marsoulas (dep. Haute-
Garonne) eer de wetenschappelijke discussie op gang kwam en nog ging het niet van harte.
Pas in het begin van de vorige eeuw kwam de doorbraak toen bij Les Eyzies de grotten Les
Combarelles en Font-de-Gaume werden ontdekt. De vondsten in deze grotten herinnerden
aan de rotstekeningen van Altamira. Zo werd een vergelijkend onderzoek ingesteld, en de
geleerden werden het eens over de conclusie dat het inderdaad ging om kunstuitingen van
mensen die in de ijstijd deze streken hadden bevolkt. Bij verdere vondsten in Noord-Spanje
en in Frankrijk kreeg men een steeds beter overzicht van deze prehistorische kunst die men
onder de naam Franco-Cantabrische Kunst een etiket opplakte. De ontdekkingen zetten
zich voort tot aan de Eerste Wereldoorlog. Daarna deed men nog belangrijke vondsten in
1922 (Pech-Merle) en 1940 (Gabillou). In hetzelfde jaar ontdekte men de belangrijkste van
allemaal, de grot van Lascaux. Na de Tweede Wereldoorlog kwam het onderzoek weer op
gang, en in de jaren 1950 ontdekte men achtereenvolgens Cougnac bij Gourdon,
Rouffignac bij Les Eyzies en tenslotte Villars, 40 km ten noorden van Périgueux, in 1958.
Men kan er zeker van zijn dat nog een onbekend aantal grotten op hun ontdekking wacht.
Het zal altijd weer het toeval zijn dat de weg naar nieuwe bodemschatten opent. Meestal
waren het spelende kinderen, loslopende honden en verdwaalde schapen die tot de
vondsten leidden.
Vorm en betekenis van de prehistorische kunst
Globaal gezien onderscheiden wij drie categorieën kunstuitingen: schilderingen,
rotstekeningen en reliëfs, waarvan de eerste categorie het meest voorkomt, met als
onderwerp voornamelijk dierfiguren. De mens vindt men zelden afgebeeld. Bij de
dierfiguren gaat het meestal om mammoeten, bizons, wilde paarden, herten, runderen en
steenbokken. Wilde katten, neushoorns, beren, antilopen, vissen en vogels komen
daarentegen slechts sporadisch voor. De levendigheid van de meeste voorstellingen wordt
nog eens onderstreept door de toepassing van verfstoffen die in de loop van vele eeuwen
nog niets aan frisheid hebben ingeboet. De schaarse mensafbeeldingen die gevonden zijn
bestaan uitsluitend uit rotstekeningen die op een uiterst nonchalant en schetsmatig
karakter zijn afgebeeld.
De geleerden zijn het lang oneens geweest over de betekenis van de voorstellingen. Pas in
de jaren '20-'30 van de vorige eeuw werd men het eens over de opvatting dat het hier niet
ging om wandversiering in rots woningen van jagersvolken uit de jongste steentijd, zoals
men aanvankelijk had gedacht. Bij opgravingen was namelijk gebleken dat sporen van
menselijke bewoning zoals werktuigen, eetgerei en stookplaatsen niet gevonden werden in
de grotten maar wel ervóór, onder de zgn. abri's: de vooruitstekende rotsformaties boven
de ingang van rotsholen. Dus moest een diepere betekenis aan de afbeeldingen worden
gehecht die op het cultisch/religieuze vlak ligt. Zo kwam men tot de conclusie dat de
schilderingen een soort magische bezwering vormden die de jagers succes moest
opleveren bij de jacht, die immers hun enige bestaansmogelijkheid was. De
muurschilderingen zijn afbeeldingen van verhoopte buit, met daarop de afdruk van
mensenhanden in een bezwerend gebaar. In de gaaf bewaarde rotsschilderingen van Pech-
Merle zijn die handafdrukken duidelijk te onderscheiden. Blijkbaar heeft men ze met verf
omlijnd vastgelegd op de dierenlijven. Dit bezweringsgebaar wordt overigens nog in onze
tijd toegepast door de Aborigines van Australië.
Beroemd is de voorstelling van een mammoet die in een kuil is gevallen (Font-de-Gaume).
Blijkbaar was het systeem van valkuilen ook een manier van jagen, naast het gebruik van
pijl en boog en werpspies, die men soms in de afgebeelde dieren kan onderscheiden.
Voorstellingen bij verdere categorieën van rotstekeningen en reliëfs hadden te maken met
een vruchtbaarheidscultus. Beroemd is vooral de Venus van Laussel, zo genoemd naar de
vindplaats bij Laussel in de Dordogne. De afbeelding betreft een jonge vrouw met
overdreven geslachtskenmerken en zonder gezicht. Men verklaarde de bizonhoorn in haar
rechterhand als een symbool van vruchtbaarheid. Aangezien de rotstekeningen een
cultische betekenis hebben ligt het voor de hand te veronderstellen dat deze jagersvolken
ook speciaal aangewezen personen kenden die als priester of tovenaar de voorgeschreven
riten uitvoerden. Een stap verder brengt ons tot de veronderstelling dat vóór de
rotstekeningen en reliëfs rituele dansen werden uitgevoerd. Voor deze opvatting pleit het
feit dat in de grot van Tuc d'Audoubert voetsporen zijn ontdekt die alleen maar afkomstig
kunnen zijn van dansende mensen. Misschien heeft men bij deze dansen ook muziek
gemaakt. In een aantal grotten zijn slingerhoutjes gevonden die, aan een snoer snel
rondgedraaid, een zoemend geluid maken. Bovendien vond men houten fluitjes en een
klein aantal benen pijpjes die een eigenaardige klank voortbrengen als men erop blaast.
Techniek, materiaal en conservering van de prehistorische kunst
De rotstekeningen zijn met behulp van een scherp geslepen steen of idem knekel in de
betrekkelijk zachte kalksteen aangebracht. Een primitieve kunstvorm in vergelijking met de
rotsschilderingen die een grotere technische kennis vereisten, alleen al om de kleurstoffen
te kunnen vervaardigen die, naar men bij chemisch onderzoek ontdekte, gemaakt zijn uit in
de natuur voorkomende stoffen als rode oker, zwarte aarde, as en ijzeroxiden. Deze
grondstoffen werden met dierlijke substanties vermengd zoals bloedserum, vet en eiwit om
er een samenhangende verf van te maken. Penselen maakte men van holle beenderen, waar
lange dierenharen doorheen werden getrokken. De grotten werden verlicht door vetlampjes
waarvan er in totaal zo'n 20 bewaard zijn gebleven.
Het mag een wonder heten dat er zoveel kunstwerken uit de ijstijd in de grotten van
Zuidwest-Frankrijk de tand des tijds hebben doorstaan, als men bedenkt dat er de nodige
aardbevingen overheen zijn gegaan. Om nog te zwijgen van de temperatuurswisseling, de
schommelingen in de luchtvochtigheid en de chemische processen die ze bedreigden.
Voor de beste conservering heeft de natuur zelf gezorgd. Langzaam doorsijpelend water
lost de kalk op in de rotsen, waardoor in de loop van duizenden jaren op de schilderingen
een vliesdun kalklaagje ontstond.
Op die plaatsen echter waar het kalklaagje zich al gevormd had voor de schilderingen
werden aangebracht, hebben de kunstwerken veel geleden van verwering. In Lascaux is dat
het geval. Na de ontdekking van de grotten veranderde het daar heersende klimaat ten
gevolge van de voortdurende bezoekersstroom: de menselijke adem verhoogde de
luchtvochtigheid zodat zich schimmels en zwammen vormden op de rotswanden. Omdat
men nog steeds geen methode heeft gevonden om dit verschijnsel te bestrijden, heeft men
de grotten van Lascaux al in de jaren 1960 moeten sluiten voor het publiek. Alleen een klein
aantal onderzoekers wordt nog toegelaten. In andere grotten, zoals Font-de-Gaume en
Rouffignac, biedt de beschermende kalklaag op de schilderingen voldoende garantie voor
hun voortbestaan, hoewel men ook in deze grotten voortdurend slag moet leveren tegen
algen, mossen en dergelijke, daarbij ook nog doorlopend toezicht moet houden op toeristen
die hun initialen in de rotswand krassen, zodat men in verschillende grotten het
bodemniveau kunstmatig heeft moeten verlagen.
Oorsprong en ontwikkeling van de prehistorische kunst
De sporen van menselijke cultuur gaan terug tot de periode van 600.000 tot 800.000 jaar
geleden. Uit de vroegste tijden zijn slechts eenvoudige stenen werktuigen bekend, en tegen
het einde van de oude steentijd tot gebruiksvoorwerp bewerkte knekels.
Dan treedt een nieuw type mens naar voren: opvolger van de Neanderthaler en voorganger
van ons huidige menstype de Cro-Magnon. Deze leeft niet meer in kleine groepen van
rondtrekkende jagers, maar vestigt zich met zijn clan - of in aansluiting bij andere clans -
onder de al eerder genoemde abri's. Hij is de schepper van de ijstijdkunst waarvan de
oudste sporen op ± 40.000 v. Chr. worden gedateerd en die bestaan uit parallel aan elkaar
lopende krassen in de kalkrots (Gargas, Pech-Merle) die geen herkenbare motieven
weergeven. Aangenomen wordt dat deze krassen een door mensen gemaakte nabootsing
zijn van door beren achtergelaten krassporen in rotswanden. Hieruit hebben zich op een
gegeven ogenblik in de periode van de ijstijd die met Aurignacien wordt aangeduid,
figuratieve afbeeldingen ontwikkeld, die aanvankelijk nog stijf en houterig aandoen (Bara-
Bahau). Aangezien in vele grotten voorstellingen worden aangetroffen op verschillende
steenlagen uit diverse perioden die geen verband met elkaar hebben, is het mogelijk om de
ontwikkeling van deze primitieve kunst stap voor stap te volgen. Tegen het eind van het
Aurignacien (± 20.000 v. Chr.) wordt de manier van schilderen wat losser, de contouren
minder scherp en het kleurpalet meer gevarieerd. De dierfiguren zijn meestal zwart omrand
terwijl het lijf in kleur is uitgevoerd. In de grotten van de Pyreneeën overheersen de rode
tinten, terwijl langs de Vézère en de Dordogne bruin, geel en zwart de boventoon voeren.
De op het Aurignacien volgende periode van het Solutréen heeft voornamelijk
rotstekeningen en reliëfs voortgebracht. Zij geldt als een soort overgangsperiode naar het
Magdalénien dat gerekend wordt na ± 18.000 tot 10.000 geleden. In deze periode komt de
Franco-Cantabrische kunst tot volle bloei. Nu worden de diervoorstellingen verlevendigd
door strepen of punten (Pech-Merle). De dieren worden niet meer staande uitgebeeld maar
in beweging, lopend, galopperend, zich omkerend of dodelijk getroffen neerstortend.
Tegen het eind van het Magdalénien maakt de natuurgetrouwe weergave steeds meer
plaats voor stilering die geleidelijk de kant op gaat van de abstracte kunst van het
Mesolithicum en Neolithicum.
Overzicht van de tijdperken
De archeologie noemt vondsten en perioden naar de plaats van hun ontdekking. Het feit dat
bijna alle prehistorische tijdperken Zuidwest Franse plaatsnamen dragen, is een teken van
de uitzonderlijke betekenis van dit gebied. Op een aparte pagina kunt u de culturele
ontwikkeling zien van de mens in de verschillende perioden van de oude steentijd.
Les Eyzies, hoofdstad van de prehistorie
De meeste prehistorische grotten en vindplaatsen liggen op betrekkelijk korte afstand van
elkaar in het dal van de Vézère in de buurt van Les Eyzies. Vandaar dat het plaatsje zich de
weidse titel heeft aangemeten die boven dit hoofdstuk staat, en terecht. Les Eyzies ligt op
een smalle oeverstrook van de Vézère. Vlak achter het plaatsje rijst een rotsformatie op die
op 60 m hoogte een abri vormt. Halverwege, dus 30 m boven Les Eyzies, vertoont de rots
een soort terras waar al in de 12e eeuw een burcht werd gebouwd door de Heren van
Tayac. In de 16e eeuw verbouwd tot Renaissancepaleis werd het slot tijdens de Franse
Revolutie grotendeels verwoest. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog kwam de ruïne in het
bezit van de staat die er een museum van maakte dat nu - na verbouwing en uitbreiding in
de jaren 1970 - de grootste verzameling prehistorische kunst ter wereld bevat.
Alvorens de grotten te bezichtigen kunt u het best rondneuzen in het museum dat u via een
trap vanuit Les Eyzies bereikt. Vóór het museum ziet u een beeld dat een Neanderthaler
voorstelt. Binnen treft u een uitvoerig overzicht aan van de opeenvolgende ijstijden met
tussenliggende perioden en van de ontwikkelingen bij het vervaardigen van werktuigen. In
een andere zaal zijn voorbeelden van prehistorische kunst te zien: ivoorsnijwerk, kleine
bas-reliëfs en bewerkte beenderen. In een vitrine ziet u een kopie van de Venus van
Laussel, het origineel bevindt zich in het Musée d'Aquitaine te Bordeaux. In het voormalig
lokaal van de paleiswacht zijn ontelbare werktuigen geëxposeerd vanaf de oudste steentijd
tot en met het bronzen en ijzeren tijdperk. Imposant middelpunt van deze zaal is een enorm
brok kalksteen, afkomstig uit de Fourneau de Diable met afbeeldingen van stieren. Het brok
maakte deel uit van een steenlaag uit het Solutréen, en is dus ca. 20.000 jaar oud.
Vanuit het wachtlokaal komt u via de tuin in de andere vleugel van het gebouw, waar u o.a.
een origineel graf ziet uit het Magdalénien, compleet met een skelet in hurkzit. In dezelfde
zaal zijn in vitrines de grafgaven te zien die bij dit vrouwenskelet zijn gevonden: een groot
aantal vuurstenen, kleine dierlijke beenderen (van hond of poes) en een halsketting van
hertentanden.
In de bovenverdieping bevindt zich een bibliotheek met meer dan 5000 boekwerken
over prehistorie en oude geschiedenis, die echter alleen voor wetenschappelijke doel
einden mag worden gebruikt, en dus niet voor publiek toegankelijk is.
Grotten en vindplaatsen
Font-de-Gaume
Een paar honderd meter buiten Les Eyzies komt u bij een afslag van de D47 waar een smal
pad bergopwaarts voert naar de onder een abri gelegen ingang van de Font-de-Gaume,
waar in 1901 rotsschilderingen werden ontdekt. Door een smalle gang, de Rubicon
genoemd, komt men in de pijpenla-achtige hoofdruimte van de grot die met haar drie
aftakkingen een totale lengte heeft van 120 m. Men heeft het vloeroppervlak kunstmatig
verlaagd om de schilderingen buiten bereik van de bezoekers te houden. Er zijn hier
ongeveer 200 dieren afgebeeld, waaronder 80 bizons, 40 wilde paarden en 23 mammoeten.
Speciale aandacht verdient de bizonvoorstelling in de hoofdruimte bij de ingang en een
tweede soortgelijke voorstelling in de linkerzijkamer, verder de afbeelding van een wolf bij
de doorgang naar dit deel van de grot, en één van neushoorns in het binnenste gedeelte die
helaas meestal niet aan bezoekers wordt getoond. In de jaren 1967-1968 werden bij
restauratiewerkzaamheden nog meer diervoorstellingen ontdekt, waaronder veel
tekeningen. Van de schilderingen zijn er maar weinig in zwart uitgevoerd, de meeste zijn
polychroom in nuances van zachtgeel via oker en bruin naar dieprode tinten. Bij veel
afbeeldingen zijn de natuurlijke welvingen van de grot in de compositie betrokken; vooral
loodrecht naar beneden lopende kalkstrepen in het gesteente zijn vaak in de voor- of
achterpoten van de dieren verwerkt. De meeste schilderingen dateren uit het begin van het
Magdalénien, zo ongeveer 15.000 v.Chr. Font-de-Gaume geldt als één der belangrijkste
vindplaatsen en komt wat betreft de kwaliteit van de schilderingen direct na Lascaux en
Altamira.
Les Combarelles
Vlak voor de ontdekking van de grotschilderingen van Font-de-Gaume hadden dezelfde
experts onderzoek gedaan in de grot die Les Combarelles wordt genoemd en die bestaat uit
een vertakking in twee gangen die al meteen achter de ingang ieder huns weegs gaan, over
een gezamenlijke lengte van 500 m. De linkergang gaat na 100 m over in een onderaardse
beek die soms na hevige regenval de hele grot overspoelt. In deze ruimte heeft men meer
dan 300 rotstekeningen ontdekt van dierfiguren die vaak moeilijk te identificeren zijn omdat
de tekeningen op veel plaatsen over en door elkaar heen lopen. Maar zoveel is wel duidelijk
dat de verscheidenheid van de afgebeelde diersoorten nergens zo groot is als juist in Les
Combarelles. Naast de gebruikelijke wilde paarden, mammoeten, bizons, steenbokken en
rendieren, zie je hier ook nog wilde katten, leeuwen, beren en zelfs een vos en een neus
hoorn. De correcte anatomie en de soepele manier waarop ze geschilderd zijn duiden op
dezelfde periode als die van Font-de-Gaume, dus het Magdalénien.
Abri du Cap-Blanc
Vlak na Les Combarelles bereikt u op de D48 een afsplitsing die omhooglopend het dal in
gaat van de Beune, een zijriviertje van de Vézère. Op dit pad door het bos komt men na
enige tijd uit bij een open plek vanwaar men een verrukkelijk uitzicht heeft op de ruïne van
Chateau Commarque, een burcht uit de 13e eeuw. Aan de achterkant van de open plek
bevindt zich een overhangende rotswand waaronder in 1909 een sensationele vondst is
gedaan, nl. een reliëf van een aantal paarden en, meer schetsmatig aangegeven, twee
hertenkoppen en enkele bizons.
Het bijzondere van dit in het Magdalénien gedateerde reliëf is dat de dierfiguren over een
lengte van 15 m en ongeveer half levensgroot uit de natuurlijke rotsformatie gekapt zijn. Dit
monumentale kunstwerk behoort tot de oudste in zijn soort en is van
onschatbare waarde. Om het tegen verwering te beschermen heeft men een gemetselde
afscheiding aangebracht die tevens moedwillige beschadiging door bezoekers onmogelijk
maakt. Bij het graafwerk voor deze muur werd nog een andere aardlaag ontdekt, waarin
zich het graf bevond van een jonge vrouw. Deze vondst is in zijn geheel door verkoop
terechtgekomen in de VS waar zij deel uitmaakt van een museumcollectie. Het graf dat u nu
in de vitrine onder de abri ziet is een kopie.
Grotte de la Grèze
De Grotte de la Grèze ligt 100 m voorbij de Abri du Cap-Blanc. Het gaat hier om een onder
een abri gelegen rotsholte van ca. 10 m doorsnee waarin men in 1904 diverse vondsten
deed uit verschillende tijdperken afkomstig, maar in ieder geval minstens 10.000 jaar oud.
Opmerkelijk is de rotstekening van een bizon die, hoewel voor het overige zoals gebruikelijk
en profil weergegeven, de kop omwendt zodat de bezoeker beide horens te zien krijgt
Rouffignac
Enige kilometers benoorden Les Eyzies ligt de grootste van de tot nu toe ontdekte
prehistorische grotten, Rouffignac, ook wel Cro de Granville genaamd, bestaande uit een
groot aantal gangen en tunnels met een gezamenlijke lengte van 10 km. In vroeger tijden
werden ze wel als schuilplaats benut. Toen in 1956 een grote rots kamer werd ontdekt met
wandschilderingen uit de ijstijd, ontstond een heftig debat over de echtheid van de
kunstwerken omdat sommigen het mogelijk achtten dat iemand elders ontdekte
rotsschilderingen hier zou hebben nagemaakt. Gelukkig bracht de inmiddels ontdekte C14-
methode uitkomst. Met behulp daarvan kan men nl. de ouderdom van organische stoffen
vaststellen, en zo bleek dat de schilderingen inderdaad echt waren.
Omdat de grotten door hun uitgestrektheid nauwelijks te belopen zijn, heeft men
een elektrisch treintje geïnstalleerd dat de bezoekers ten dienste staat. De schilderingen
beginnen op 600 m van de ingang, ze dateren uit midden en eind van het Magdalénien en
vertonen de gebruikelijke diersoorten, paarden, bizons, roofdieren, steenbokken en
mammoeten, in totaal zo'n 200 stuks. Opvallend veel mammoeten, zodat Rouffignac vaak
wordt aangeprezen als “de grot van de 100 mammoeten”.
Bara-Bahau
Hoewel men het over de juiste datering niet eens is, staat toch vast dat de uiterst primitieve
afbeeldingen die met een vinger of een stokje in de zachte mergel laag van de grot van
Bara-Bahau werden aangebracht mogen gelden als één van de oudste kunstwerken van de
mensheid die tot dusver gevonden zijn. Men schat hun ontstaan op een tijdstip van 20.000 a
30.000 jaar geleden. De Caverne de Bara-Bahau is amper 120 m lang, en ligt op 2 km ten
westen van Le Bugue. Zij werd in 1951 ontdekt.
Tayac
De rots van Tayac is een bijzonder fraai voorbeeld van een abri. Om hier te komen
moet u in Les Eyzies de spoorovergang in het stadsdeel Fayac oversteken en vervolgens
zo'n 100 m langs de Vézère stroomafwaarts rijden. Een middeleeuws gebouw op de rots
van Tayac werd in 1410 tot op de grondvesten verwoest. Het betrof hier een burcht die de
weg langs de Vézère beheerste. Thans is in een gerestaureerd deel van de voormalige
bouw een speleologisch museum gevestigd.
Gorge d'Enfer
Het betreft hier een nauwe dal strook achter de rots van Tayac waarin nog zo'n zes plaatsen
zijn aan te wijzen waar menselijke bewoning in het stenen tijdperk sporen heeft nagelaten.
Vooral bekend is de Abri du Poisson, genoemd naar een reliëf uit het Périgordien, dat een
zalm te zien geeft van meer dan l m lengte, ontdekt in 1912 en door onteigening behoed
voor verkoop naar het buitenland.
In het dal zelf is een natuurpark ingericht met de diersoorten die wij steeds tegenkomen in
de rotstekeningen: bizons, herten, everzwijnen en wilde paarden.
Laugerie-Basse en Laugerie-Haute
Stroomopwaarts rijdend door het dal van de Vézère komt men nog twee belangrijke
herinneringen tegen aan de Cro-Magnonmens. Eerst het dorpje Laugerie-Basse dat
gebouwd is onder een overhangende rots waar reeds in de 19e eeuw vindplaatsen ontdekt
werden. Bij oudheidkundig bodemonderzoek in 1872 werd in de grondlaag van het
Magdalénien een volledig menselijk geraamte aangetroffen, gelijk aan dat wat men in het
prehistorisch museum van Les Eyzies ziet tentoongesteld. Verdere oudheidkundige
vondsten die tot 1913 zijn gedaan kunt u vinden in het museum van Laugerie-Basse.
Het slechts 200 m verderop gelegen Laugerie-Haute ligt eveneens onder een
vooruitspringende rotsformatie die met de opening naar het zuiden gewend een
uitstekende bescherming biedt tegen de noordenwind, en zo al duizenden jaren geleden
een ideale plaats vormde voor de eerste bewoners. Al in de 19e eeuw is men hier met
opgravingen begonnen die tot aan de Tweede Wereldoorlog hebben voortgeduurd. De
meeste vondsten zijn beland in het museum van Les Eyzies. Niet minder dan negen
archeologische aardlagen vanaf het Périgordien tot de laatste periode van het Magdalénien
leveren het bewijs dat deze plaats meer dan 20.000 jaar achtereen bewoond is geweest.
La Mouthe
Een andere prehistorische bezienswaardigheid is de grot van La Mouthe, gelegen aan een
aftakking van de N706 ten zuiden van Les Eyzies. Hier werden al in 1895 rotstekeningen
ontdekt, 100 m achter de door enorme rotsblokken versperde ingang. Het heeft jaren van
arbeid gekost om de ingang van de rotsblokken te ontdoen. Het rotshol is 120m lang en op
de laatste 20 m versierd met afbeeldingen van herten, paarden en bizons. Een bijzondere
vondst was een puntgave stenen lamp.
Lascaux
Men noemt de grot van Lascaux wel de Sixtijnse Kapel van de prehistorische kunst, en niet
ten onrechte, want in deze grot heeft de kunst van het stenen tijdperk haar hoogtepunt
bereikt. De ontdekking door spelende kinderen in 1940 bleek een vondst van onschatbare
waarde. Het betrekkelijk kleine rotshol van in totaal 150m lengte bevat nl. een groot aantal
kleurige rotsschilderingen van alle in de ijstijd bekende diersoorten, waarvan het hert er één
is; tevens nog zeer zeldzaam voorkomende afbeeldingen zoals het fabeldier de eenhoorn
en een expressieve voorstelling van een stier die dodelijk getroffen is door een pijl, de
ingewanden hangend uit de buik. Schuin vóór hem ligt een gestileerde mensfiguur.
In Lascaux zijn de ontwikkelingen in de kunst gedurende alle perioden van de ijstijd
duidelijk te onderscheiden: van monochrome schetsmatige tekeningen uit het Aurignacien
tot en met de vlot geschilderde kleurige voorstellingen van het Magdalénien.
Door de overweldigende toeristische belangstelling voor deze grotschilderingen moest
Lascaux in 1963 gesloten worden omdat zich door de uitwasemingen van zoveel mensen
(in 1962 ongeveer 200.000 bezoekers) klimatologische veranderingen in de grot voltrokken
waardoor algen en zwammen ontstonden op de wanden, welke een bedreiging vormden
voor de prehistorische kunstwerken.
Er is een volstrekt identieke kopie van de grot gemaakt, Lascaux II met natuurgetrouwe
kopieën van de oorspronkelijke rotsschilderingen, welke toegankelijk is voor het publiek.
Cougnac
Dit op ca. 3 km van Gourdon gelegen rotshol dat pas in 1953 werd geëxploreerd bevat naast
de nodige stalagmieten en stalactieten ook fraaie rotsschilderingen die overwegend in het
oudste deel van het Magdalénien zijn ontstaan (dus ± 18.000 geleden). De afbeeldingen
betreffen voornamelijk herten, steenbokken en mammoeten. Opmerkelijk is de voorstelling
van een door pijlen getroffen mens. In de bodem van de grot werden naast vuurstenen,
lampen en beensplinters ook verfresten aangetroffen.
Pech-Merle
De grotten van Pech-Merle, ook wel Cabrerets genoemd, werden in 1922 ontdekt en
door de pastoor van Cabrerets, Abbé Lémozi, onderzocht en geïnventariseerd.
Het ingewikkelde systeem van kronkelgangen beslaat in totaal een lengte van 2 km.
Rotsschilderingen treft u aan op ca. 100 m van de ingang. De oudste tekening is een met
rode verf aangebrachte handomtrek, gecompleteerd door een aantal rode stippen in
kringvorm er omheen.
Beroemd is de voorstelling met de paarden dat eveneens door hand afdrukken is omgeven.
Een andere rotsschildering vertoont een combinatie van bizons, oerossen, paarden en
mammoet. Verder zijn er afbeeldingen te zien van hyena's, herten, steenbokken, beren en
wilde zwijnen. Hier en daar is ook een menselijke gestalte te onderscheiden. Het meest
originele stuk is de afbeelding van een vis die veel van een snoek wegheeft.
Pech-Merle is voor de kunstgeschiedenis van fundamentele betekenis, omdat men hier in
één grot de ontwikkelingen in de ijstijdkunst kan waarnemen. De hier gevonden
kunstwerken bestrijken nl. een periode die reikt van het Aurignacien tot ver in het
Magdalénien en dus een tijdsverloop van 20.000 jaar omspant.
Grotte de Villars
Deze grotten, ook wel Grotte du Aureau genoemd, liggen 4 km ten noordoosten van het
dorp Villars en zijn sinds 1958 voor publiek opengesteld. De exploratie is nog niet geheel
voltooid, zeker is dat het hier om een van de grootste grotten van Frankrijk gaat. Naast een
groot aantal rotstekeningen ziet u hier ook ettelijke meerkleurige schilderingen uit het
oudste deel van het Magdalénien.
De voorstellingen van hoofdzakelijk bizons en wilde paarden zijn goed geconserveerd dank
zij een vliesdunne kalklaag die tevens borg staat voor de authenticiteit van deze
prehistorische kunst.
Pair-non-Pair
De meest westelijk gelegen prehistorische grot van het Dordogne dal vindt u vlak voor de
stad Bourg. Het is de grot van Pair-non-Pair, die eind 19e eeuw werd ontdekt. De
wandschilderingen in de 30 m lange grot dateren uit het Aurignacien en vertonen de
gebruikelijke mammoeten, bizons en wilde paarden.
Andere plaatsen in het gebied van de Vézère
Naast bovengenoemde grotten en abri’s zijn er nog vele tientallen andere plaatsen in het
gebied waar bewoningssporen van de prehistorische mens zijn gevonden en zijn er nog
vele die op ontdekking wachten.
Zo is één van de belangrijkste sites die van Le Regourdou, waar het skelet van een jong
volwassene Neanderthaler is gevonden die ongeveer 90.000 jaar geleden leefde. Deze site
ligt op dezelfde heuveltop als de beroemde grot van Lascaux. Ook bij La Ferrassie zijn
beenderen gevonden van een Neanderthaler evenals bij Le Moustier. En het skelet van een
3-jarige bij Roc de Marsal.
Verder zijn in het gebied vele megalieten te bewonderen met name menhirs en dolmens.
Bovenstaande informatie is ook te downloaden als PDF, ga hiervoor naar Downloads.