Holoceen 0-11.700 jaar BP.
Het jongste Tijdvak van het Kwartair, waarvan de naam is samengesteld uit de Griekse woorden holos (= geheel) en
kainos (= nieuw).
Er is geen bepaalde Type lokaliteit.
De ondergrens wordt bepaald door de vroegste aanwijzingen van een definitieve opwarming sinds de
laatste ijstijd.
In Nederland wordt het Holoceen van oud naar jong in de volgende Tijden verdeeld: Preboreaal, Boreaal,
Atlanticum, Subboreaal en Subatlanticum. Dit wordt wel het 'Blytt-Sernander Schema' genoemd. In de
ons omringende landen worden weer andere indelingen gebruikt, terwijl ook de indeling in Steentijden,
Bronstijden enz. als onderverdeling van het Holoceen beschouwd kan worden.
Subatlanticum 0-2400 jaar BP.
De jongste Tijd (Chron) van het Holoceen, waarvan de naam is samengesteld uit het Latijnse sub (=
onmiddellijk volgend) en het Griekse atlantis, wat betekent: (de zee) voorbij de Zuilen van Atlas
(Atlasgebergte). Bedoeld werd een fase waarin een Atlantische flora domineerde, volgend op een
eerdere fase met Atlantische flora, het Atlanticum. Beide fasen worden gescheiden door een met een
flora van meer koude minnende planten, het Subboreaal. Uit stratigrafisch oogpunt is de keuze van het
woordje 'sub' wat ongelukkig omdat sub ook 'onder' betekent, terwijl het Subatlanticum zich
stratigrafisch boven het Atlanticum bevindt. Het is de tijd waarin we nu leven.
Type lokaliteit: Noordwest-Europa.
Subboreaal 2400-5660 jaar BP.
De op één na jongste Tijd (Chron) van het Holoceen, waarvan de naam is samengesteld uit het Latijnse
sub- (= onmiddellijk volgend) en Boreas, de Griekse god van de Noordenwind.
Type lokaliteit: Noordwest-Europa.
Atlanticum 5 660-9.220 B.P.
De middelste Tijd (Chron) van het uit vijf Tijden bestaande Holoceen (regionale, Nederlandse indeling); genoemd
naar de Atlantische flora, planten die voorkomen langs de Noord-Atlantische kusten (zie ook
Subatlanticum).
Type lokaliteit: het Atlanticum is een zuivere Biozone, gebaseerd op pollen analytische kenmerken. Er is geen
stratotype. Als type gebied is Noordwest-Europa op te vatten.
Boreaal 9.220-10 640 BP.
Op één na oudste Tijd (Chron) van het Tijdvak Holoceen; genoemd naar Boreas, de Griekse god van de
noordenwind.
Type lokaliteit: het Boreaal is een Biozone, gebaseerd op pollen analytische kenmerken. Er is geen stratotype.
Als type gebied is Noordwest-Europa op te vatten. In Nederland zijn de pollen analytische kenmerken:
stuifmeel van de den dominant, terwijl het gehalte aan els zeer laag is; eik en iep zijn belangrijke
bestanddelen.
De aanduiding boreaal wordt ook wel gebruikt om van fossielen, ongeacht hun ouderdom, aan te geven
dat ze uit een noordelijke zee afkomstig zijn.
Preboreaal (Prae-) 10.640-11.700 jaar B.P.
De oudste Tijd (Chron) van het Holoceen. De naam is afgeleid van het Latijnse prae- (= voor-, vooraf-) en
van Boreas, de Griekse god van de noordenwind.
In Nederland is het Preboreaal in feite een pollenzone, met als kenmerken: den, berk dominant; hazelaar,
eik en els zeer lage waarden.
Flandrien 0-10000 jaar. De jongste Tijd van de Kwartair Periode en in feite gelijk aan het Holoceen; genoemd naar
Vlaanderen.
Type lokatie: Vlaanderen.
Het Flandrien wordt vooral in Engeland gebruikt als jongste Tijd; in Nederland wordt het niet gebruikt.
Het Pleistoceen in Nederland.
Pleistoceen 0,0117-2,588
Het oudste Tijdvak van het Kwartair, waarvan de naam is samengesteld uit de Griekse woorden pleistos
(= meest) en kainos (= nieuw).
Type lokaliteit: het noordelijk halfrond.
Lyell duidde het Pleistoceen oorspronkelijk aan als bestaande uit gesteenten met meer dan 70% recente
molusken. In 1846 stelde Edward Forbes voor de naam te gebruiken voor de Us-tijd, dat wil zeggen het
blijkbaar zeer koude tijdperk dat op het noordelijk halfrond aan het Holoceen voorafging. Deze
klimatologische omschrijving is later algemeen geaccepteerd. In 1984 is tussen Menapien en Cromerien
nog een nieuw Tijd tussengevoegd: het Bavelien, bestaande uit twee Glacialen en Interglacialen.
Het Pleistoceen kent vele indelingen. Bijna de helft van het Nederlandse landoppervlak bestaat uit
Pleistocene afzettingen. De grenzen tussen Holocene en Pleistocene afzettingen vormen vaak markante
overgangen in het landschap.
Weichselien Glaciaal
Genoemd naar de rivier de Weichsel (tegenwoordig Wesla), Polen.
Eemien Interglaciaal
Genoemd naar het riviertje de Eem, provincie Utrecht, dat bij Amersfoort ontstaat door het samenvloeien
van de Barneveldse Beek en de Lunterse Beek.
Tijdens het Eemien werd de noordwestelijke helft van Nederland overspoeld door de Eemzee, die iets warmer
was dan de huidige Noordzee. Langs de kusten hiervan werden dikke schelplagen afgezet.
Saalien Glaciaal
Genoemd naar de Saale, een zijrivier van de Elbe die door Duitsland loopt.
Type lokaliteit: het noorden van Duitsland.
Tijdens het Saalien Glaciaal bedekte het Scandinavische landijs ruim de helft van Nederland. In de
bewegingen van deze landijsbedekking worden vijf verschillende fasen onderscheiden. Het ijs bedekte
niet gedurende het héle Saalien ons land, maar pas tegen het einde daarvan. Het werd voorafgegaan
door twee Stadialen en twee Interstadialen in deze volgorde: Stadiaal I, Hoogeveen Interstadiaal, Stadiaal
II, Bantega Interstadiaal. De landijsbedekking is dan Stadiaal III. (Stadialen en Interstadialen zijn
afwisselende koude en warme klimaat Chrons, die binnen een Glaciaal kunnen worden onderscheiden).
Holsteinien Interglaciaal
Genoemd naar Holstein in het noorden van Duitsland.
In het noorden van Nederland zijn enkele mariene afzettingen van deze ouderdom bekend.
Elsterien Glaciaal
Genoemd naar de Elster, een zijriviertje van de Saale.
In het noorden van Nederland werd tijdens het Elsterien de Peelo Formatie afgezet, voornamelijk
bestaande uit smeltwaterafzettingen, waaronder potklei, een dichte, harde en zeer donkere klei.
Cromerien (Cromerien complex)
Genoemd naar de Cromer Forest Beds, bij het plaatsje Cromer aan de Engelse oostkust.
Type lokaliteit: de Cromer Forest Beds.
In Nederland werd de naam Cromerien gebruikt om er een Interglaciaal mee aan te duiden. Later bleek dit
Interglaciaal uit minstens vier Interglacialen te hebben bestaan. Van oud naar jong heten deze I
(Waardenburg), II (Westerhoven), III (Rosmalen) en IV (Noordbergum). Ze worden van elkaar gescheiden
door de Glacialen A, B en C.
Bavelien
Het Bavelien kent 2 Glacialen en 2 Interglacialen.
Menapien Glaciaal
Genoemd naar de Menapiërs, een Keltische volksstam die tot de Belgae behoorde en als woongebied
Vlaanderen, Zeeland en Zuid-Holland beneden de Rijnmonding had.
Type lokaliteit: de Kedichem Formatie rondom Veghel (is alleen met een boor te bereiken).
Waalien Interglaciaal
Genoemd naar de rivier de Waal.
Type lokaliteit: Het stratotype is een boring in de Kedichem Formatie bij Zaltbommel.
Eburonien Glaciaal
Genoemd naar de Eburonen, een Keltische stam behorend tot de Belgae. Ze woonden in Centraal-België.
Hun koning, Ambiorix, was in 54 v. Chr. aanvoerder tijdens een aanval op de Romeinen. Uit wraak maakte
Caesar daarna de nederzettingen van de Eburonen met de grond gelijk en roeide hij de stam geheel uit.
Het Eburonien wordt herkend op basis van pollenanalyse
Tiglien Interglaciaal
Genoemd naar Tiglia, de Romeinse naam voor Tegelen (reeds de Romeinen dolven klei in de omgeving
van Tegelen).
Type lokaliteit: de kleigroeves bij Tegelen. Kenmerkend is de aanwezigheid van warmte minnende exotische
bomen (Tsuga, Pterocarya, Carya enz.). De klei van Tegelen is verder bekend vanwege de rijkdom aan
fossiele zoogdierskeletten. Beroemd is het grote hert van Tegelen, Eucladoceros tegulensis.
Volgens de vondsten leefden er zebra's, tapirs, olifanten, neushoorns, beren, panters, apen en talloze
knaagdiersoorten. Om enig idee te krijgen hoe Limburg er ten tijde van het Tiglien uitzag, kan men de
Tiglientuin bezoeken. Hierin zijn de planten die min of meer overeenkomen met die welke hier tijdens het
Tiglien groeiden, vanuit de hele wereld verzameld. De Tiglientuin is te vinden in Jochum-hof, Maashoek
2b, Steyl (gemeente Tegelen).
Pretiglien (Prae-) Glaciaal
Genoemd naar Tegelen in Limburg.
Type lokaliteit: de kleigroeven langs de Limburgs-Duitse grens.
Het begin van het Pretiglien wordt gekenmerkt door het uit de type lokaliteit verdwijnen van warmte
minnende boomsoorten. Daartegenover staat een toename van kruidachtige soorten. De
pollensamenstelling wijst op een zeer duidelijke verkoeling van het klimaat: het begin van het
Pleistoceen.
Enkele bekende Glacialen in het Pleistoceen van het Alpengebied.
Würm Glaciaal
Genoemd naar de Würm, een zijrivier van de Donau in het zuiden van Duitsland.
Type lokaliteit: de Alpen.
Het Würm komt zeer waarschijnlijk overeen met het in Noordwest-Europa herkende Weichselien Glaciaal.
Riss Glaciaal
Genoemd naar de Riss, een zijriviertje van de Donau in het zuiden van Duitsland.
De Riss komt zeer waarschijnlijk overeen met het in Noord-Europa herkende Saalien Glaciaal.
Mindel Glaciaal
Genoemd naar de Mindel, een zijriviertje van de Donau dat onder andere door Mindelsheim stroomt, Zuid-
Duitsland.
Type lokaliteit: de Zuidduitse Alpen.
Günz Glaciaal
Genoemd naar de Günz, een riviertje dat bij Günzburg, Zuid-Duitsland, in de
Donau vloeit. De Günz IJstijd zou in Nederland overeen kunnen komen met een van de Glacialen uit het
Cromerien Complex of met het Menapien Glaciaal.
Donau Glaciaal
Waarschijnlijk de vroegste ijstijd die in de Alpen herkenbaar is. Sommige onderzoekers herkennen een nog oudere
ijstijd, het Biber Glaciaal (de Biber is een zijriviertje van de Donau).
Een correlatie met een van de in Nederland herkende Glacialen is nog niet gelukt.