Zwerfsteenfossielen

De collectie zwerfsteenfossielen bestaat uit de geologische vondsten uit Nederland, met name het gebied van de Achterhoek en de Liemers, en het Duitse Rijngebied tot de omgeving van Krefeld. Meer dan 3500 stukken zijn in een aparte exporuimte tentoongesteld. Een klein gedeelte uit deze zeer omvangrijke collectie, die in zo’n 50 jaar is verzameld, wordt apart beschreven in het boekje “Zwerfsteenfossielen, Geologische zwerftochten door het Rijnland en de Liemers“. Hierin worden o.a. sponzen, koralen, weekdieren, algen, versteend hout, stekelhuidigen, neteldieren, wervels, ammonieten, haaientanden beschreven (ga voor een gratis exemplaar naar Downloads).

Wat is grind en hoe ontstaat het?
Grind op het strand en uit rivierafzettingen van b.v. diluviale herkomst tonen aan dat er nog andere gebieden bestaan waar de stenen vandaan komen. Het is een duidelijk bewijs van erosie en van transport van dit materiaal en het achterblijven hiervan in onze streken.
Deze stenen zijn ontstaan door erosie van gebergte uit verschillende landen en streken en uit diverse geologische tijdperken. De stenen worden eerst afgebroken en vervolgens vervoerd door beken en rivieren. Doordat veel rivieren een meandervormig stroomgebied hebben worden deze stenen afgezet in lagen. Hoe dichter bij de bron hoe groter en hoekiger de stenen zijn. Maar door vervoer van deze grote stenen in snelle stromen worden de stenen steeds verder afgerold net zo lang tot er alleen maar zand overblijft.
Soms kitten deze stenen weer aan elkaar. Dit kan gebeuren door het afzetten van mineralen zoals calciumcarbonaat of ijzeroxide of door modder die de steentjes aan elkaar metselt. Als we spreken over brecciën is dat meestal een teken van transport over een korte afstand. Wordt deze afstand groter dan zijn deze brecciën afgerond en noemt men deze conglomeraat. Dus rolstenen zijn een gevolg van herhaaldelijk botsen, een proces dat tamelijk snel plaatsvindt.
De steentjes worden tijdens het transport gesorteerd. De kleine deeltjes zoals zandkorrels en slib worden verder meegevoerd dan de grote delen. Als we dit willen bestuderen is daarvoor de juiste plaats een kiezel strand of een plaats waar grind wordt opgebaggerd en op storthopen terecht komt. Ook in een zandgroeve kan men dit goed bestuderen. Men vind hier de sedimenten nog in de oorspronkelijke afzettingen die duizenden jaren geleden hier zijn achtergebleven.

De Rijn.
De Rijn was in het Pleistoceen een enorme oerstroom dat zijn afzettingsgebied had ergens bij de Doggersbank in de Noordzee. De Rijn werd gevoed door talrijke rivieren en beken. Zelfs de Theems was een zijrivier.
De Rijn en de toevoerstromen hebben ervoor gezorgd dat er diluviale afzettingen in ons land en het Neder-Rijngebied zijn achtergebleven. Materiaal van zuidelijke en oostelijke herkomst. Daarom is het van belang dat als we fossielen vinden in de grindafzettingen  weten waar deze vandaan kunnen komen. Dit is soms detectivewerk en er is veel geduld nodig om de juiste herkomst te bepalen. Daar komt nog bij dat er verschillende soorten grind zowel uit noordelijke als zuidelijke streken door elkaar zijn afgezet.
Maar de meeste fossielen die we vinden komen uit noordelijke streken, met het ijs meegevoerd naar ons land en het Neder-Rijngebied. De Rijn bracht vooral materiaal mee uit o.a. het Schiefergebergte, de omgeving van Koblenz, het Nahegebied, de Taunus en het Ruhrgebied.
Veel fossielen kunnen maar moeizaam gedetermineerd worden omdat bij de meeste fossielen de celstructuren zijn verdwenen door erosie en transport. Vooral in het zuidelijke grind kunnen we aan fossielen o.a. vinden: zeelelie afdrukken, schelpen, koralen en fossiel hout. Aan mineralen en gesteenten o.a. agaat, jaspis. kwartsen, mangaan en rookkwarts. Agaten vinden we vooral in de omgeving van Wemb (Dld) en Arcen (Ned). Soms grote amandels van wel 2,5 kg. Herkomst gebied van deze mineralen is het Nahegebied rond Idar-Oberstein. De rode jaspis komt vnl. uit het Lahngebied, maar ook wel uit de Ardennen en de Harz. De laatste is van oostelijke herkomst en bestaat grotendeels uit hematiet, soms met hematiet kristallen.

De stuwwallen.
De ijskap uit de Saale ijstijd heeft bij het binnendringen in ons land grote rijen van hoge en machtige heuvels (eindmorene) gevormd die de uiterste uitbreiding van de gletsjers in dit gebied kenmerken. Het zijn verschillende, deels nog samenhangende, delen van later weer verstoorde heuvels die zich van Nijmegen via Kleve tot in de omgeving van Krefeld uitstrekken. Ze bestaan uit langgerekte heuvels o.a. de Galgenberg, Hulzenberg en Eltenberg of de Hohe Mark in het Rijnland (146 m).
Vóór en in het Vroeg-Saalien stroomden de Rijn en Maas en hun zijrivieren ondermeer door het Rijnland, Gelderland en Utrecht en er ontstond een met rivierdalen doorsneden landschap. De afzettingen in deze gebieden noemt men de Formatie van Urk en Veghel, dit al naar gelang de sedimenten van Rijn of Maas afkomstig zijn.
Toen c.a. 160.000 jaar geleden de temperatuur belangrijk was gedaald bereikten de uit het noordoosten komende gletsjers ons land. De geleidelijk bevroren en steeds dikker wordende ijsmassa bewoog zich gesloten in zuidelijke richting. Door het instabiel worden van dit front vormden zich ijslobben, die de bekkens van de stuwwallen deden ontstaan.
In fase 1 vormde zich de Oost-Veluwe stuwwal. De dikte van de ijskap was hier meer dan 250 meter, daardoor bleven er puinkegels achter in dit gebied van meer dan 100 meter hoog.
In de tweede uitvloeiing fase van het ijs werden de stuwwallen van Utrecht, de zuidelijke Veluwe,  de Betuwe, Nijmegen en Montferland gevormd. De ijskappen waren in dit gebied ruim 100 meter dik.
In fase 2 heeft het landijs ook zijn maximale uitbreiding gehad in Duitsland en wel tot in de omgeving van Düsseldorf. In de latere fase 3 en vooral in fase 4 en 5 van de ijsbedekking zijn deze in Gelderland en Utrecht van minder invloed geweest.

Klik voor een slideshow van enkele zwerfsteenfosselen op onderstaande thumbnails.