Wat zijn fossielen

Het fijne van fossielen is de bekoring van het zoeken, het geboeid raken door prehistorisch leven; fantasie en persoonlijke beleving staan daarbij voorop. Wie het fijne van fossielen wil weten, zoekt naar de feiten, wil doordringen tot het wezen van een fossiel; het komt dan aan op kennis en begrip. Een goed begrip vereist allereerst een duidelijke omschrijving. Kort en bondig gezegd: fossielen zijn opgegraven resten en overblijfselen van planten en dieren, samen organismen, uit een geologisch verleden. Paleontologie is de wetenschap, die fossielen als onderwerp van studie heeft.

Fossielen zijn de getuigen van leven uit een ver verleden. Dat kunnen zijn tanden, botten, schelpen, stuifmeel, bladeren enz.; kortom de afdrukken en resten van de organismen zelf. Maar ook de sporen van de activiteiten en levensverrichtingen van het voorbije leven rekenen we tot de fossielen. Dat zijn bijv. graaf-, boor-, en vraatgangen, voetafdrukken, uitwerpselen; dit soort fossielen noemt men ook wel ichnofossielen. Uit de randen van bladeren in Mesozoïsche kleilagen zijn vaak halfronde stukjes gebeten. Dit is typisch voor mieren van de Orde der Atta, die nog steeds overvloedig voorkomen in tropische wouden, en hoewel de kleilagen geen resten van de mieren zelf uit het Mesozoïcum bevatten, vormen de typische beschadigingen aan de bladeren het betrouwbare bewijs dat ze in dat tijdperk hebben bestaan. Maar soms weten we niet eens welk dier een bepaald ichnofossiel achtergelaten heeft.

Een belangrijk element in de definitie van fossiel is het begrip tijd, het geologisch verleden. De tijdsgrens, die de overgang van fossiel naar recent organisme bepaalt, ligt volgens algemene afspraak bij 10.000 jaar geleden, het moment waarop de laatste ijstijd afgelopen is. Lezen we de definitie goed, dan staat er niet dat iets uitgestorven moet zijn. Een fossiel kan van een plant of dier zijn die niet per se uitgestorven hoeft te zijn. Een laatste opmerking over de definitie. Het opgraven moet niet te letterlijk opgevat worden. De paleontoloog gaat zelden met een schep het veld in; hamer en beitel zijn meer geëigende gereedschappen.

Door de nieuwe inzichten wordt de paleontologie dynamischer. Afgestapt wordt van de puur beschrijvende benadering van een fossiel als statische eenheid. Van nu af zijn ruimte, tijd, oorzaak en gevolg de invalshoeken.
We kijken nu tegen een fossiel aan als een eens levend wezen, dat zich ophoudt te midden van zijn tijdgenoten en leeft in een bepaald milieu; het is een momentopname in de evolutionaire ontwikkeling van het leven op aarde. De paleontologie krijgt daarmee raakvlakken en vertakkingen met andere wetenschapsgebieden: geologie, biologie, (bio-)chemie, astronomie enz.

Overgenomen en bewerkt uit Fossielen als hobby (H.K.H. Holst, C.de Jong, J.H. Werner) en Fossils (R. Prokop)